Afmetingen van radiatoren in huurwoningen zijn van oudsher afgestemd op aanvoer van verwarmingswater van 90 graden. Met de opkomst van nieuwe duurzame energieconcepten staat dit ter discussie. De aanvoertemperatuur moet omlaag met koudeklachten als risico. Wat is de beste manier voor corporaties om op die wijzigingen voor te sorteren?
Afgiftesysteem
Sinds mensenheugenis gelden bij bepaling van afmetingen van radiatoren identieke uitgangspunten (factsheet). Bewoners hebben ‘garantie’ op een comfortabele binnentemperatuur. Uiteraard binnen grenzen. Tot vorst van zo'n min 10 graden. Zelfs als buren aan alle kanten afwezig zijn. Daarbij moeten alle radiatoren binnen de eigen woning wel aan staan. Verwarmingswater warmt de radiator daarbij op tot 90 graden en keert afgekoeld tot 70 graden terug naar het verwarmingsapparaat. Inmiddels werken gemeenten aan hun transitievisie warmte. Uiterlijk 2021 door de gemeenteraad vast te stellen. Voor veel gebieden is de verwachting dat de toekomstige duurzame energievoorziening uit warmtenetten of individuele hybride of elektrische warmtepompen bestaat. Oplossingen die afgiftesystemen vereisen met midden (MT: 70 graden aanvoer- en 40 graden retourtemperatuur) of lage temperatuur (LT: maximale aanvoertemperatuur 50 graden). En daar ontstaat het conflict met de bestaande hoge temperatuur afgiftesystemen (HT: 90 graden aanvoer- en 70 graden retourtemperatuur) in woningen.
Radiatorcapaciteit
Gevolgen voor aanpassingen aan bestaande woningen nemen toe met afname van temperatuur van het afgiftesysteem. Twee situaties: